Geschiedenis Sociale Zekerheid
Up’s and Down’s sociale zekerheid
DE GESCHIEDENIS…
Na de grondwetsherziening van 1848 eiste dat de armenzorg wettelijk werd geregeld. Deze wet kwam er in 1854, wet tot regeling van het armenbestuur. Het kwam er in het kort op neer dat de kerken verantwoordelijk werden voor de armenzorg en dat er slechts aanvullende rol voor de gemeenten was weggelegd. Burgers die niet tot het kerkelijk gezindte behoorden, konden, als er echt geen andere mogelijkheid was, bij de gemeente aankloppen voor een uitkering. Zij dienden dat te doen in hun geboorteplaats maar in de praktijk werkte dit niet. Armen vluchtten immers vaak naar de grote steden in de hoop daar werk of anderszins een inkomen te vergaren. Daarom werd in 1870 de wet gewijzigd zodat kerken in de woonplaats van de burger verantwoordelijk werden. Dat had tot gevolg dat de kerken rap door hun kapitaal heen waren en de burger alsnog bij de gemeente aanklopte.
Herziening van 1912
Rond 1900 verkeerden grote groepen van de Nederlandse bevolking in slechte economische omstandigheden. Weliswaar probeerden particuliere, veelal kerkelijke, instanties enigszins het leed te verzachten, maar de overheid speelde nauwelijks nog een rol.In 1910 kwam Minister van Binnenlandse Zaken Heemskerk met een wetsvoorstel voor een nieuwe Armenwet, ter vervanging van de wet uit 1854 die niet meer voldeed.Een van de verbeteringen in de nieuwe wet- was versterking van de samenwerking tussen hulpverlenende instanties, waartoe in grotere plaatsen Armenraden dienden te worden opgericht. Zie hier de voorloper van de wijkraden… De taak van deze Armenraden was vooral het registreren van de door verschillende organisaties gegeven hulp. Niet alleen zou door het bestaan van een centrale organisatievorm de samenwerking tussen de hulpverleners verbeteren, maar ook zou voorkomen worden dat onnodig hulp verleend werd (de “dubbele” of meervoudige bedeling).Twee artikelen uit de nieuwe Armenwet, die 1 september 1912 van kracht werd, stelden de Armen- raden in staat informatie in te winnen over personen die steun ontvingen of aanvroegen.
De eerste aanzet tot de inlichtingenplicht..
Artikel 12 verplichtte de Armenraad om, op verzoek van instellingen van weldadigheid, bij andere instellingen te informeren of iemand reeds ondersteuning ontving. Het antwoord diende schriftelijk gegeven te worden. Dat klinkt behoorlijk omslachtig en traag.
Artikel 57 opende de mogelijkheid voor de Armenraad om ook bij werkgevers inlichtingen in te winnen, bijvoorbeeld welk loon een steunzoekende ontving. Ha, de inkomstencheck. Uit de beschikbare informatie komt niet naar voren dat werkgever op z’n falie kreeg wegens onderbetaling c.q. uitbuiting indien de werknemer in aanmerking kwam voor armoedehulp.
Bij de voorbereiding van de wet kwam uit de Tweede Kamer de vraag of voor correspondentie krachtens artikel 12 geen portvrijdom zou kunnen worden verleend. De Minister van Binnenlandse Zaken informeerde in juni 1911 bij zijn collega van Waterstaat of dat mogelijk was, maar de laatste reageerde afwijzend. Na een herhaald verzoek bood Waterstaat op 26 juni 1911 aan om “voor het onderwerpelijke doel bijzondere zegels te verstrekken, tegen verrekening der nominale waarde, en mede toe te zien op het gebruik dier zegels”.
Dit aanbod was een uitvloeisel van het uit 1910 daterende plan om alle portvrijdommen af te schaffen en door dienstzegels te vervangen.
Meer dan een 1 jaar later, op 11 september 1912, ging Binnenlandse Zaken op dit aanbod in.Men wilde weten -”zoo mogelijk met eenigen spoed” -aan welke voorschriften de in juni 1911 aangeboden bijzondere zegels zouden moeten voldoen. Ondertussen was de situatie echter 3536veranderd en had Waterstaat haar plannen voor dienstzegels voor alle departementen al weer ingetrokken.
Minister L.H.W. Regout besloot desalniettemin de oude toezegging te handhaven en bood Binnenlandse Zaken aan voor correspondentie in samenhang met artikel 12 van de Armenwet postzegels. (http://www.onderdeloupe.nl/brievenbus/artikelen/armenwet.html)
Al met al was het een flink vernederende wet, men was afhankelijk van gunsten en alleen zij die van onbesproken gedrag waren en bij voorkeur lid van de kerk kwamen ervoor in aanmerking. Vanaf 1912 worden de eerste tekenen van de huidige controledwang al zichtbaar.
Marga Klompé
De armenwet hield tot 1965 stand. In 1963 werd de Algemene bijstandswet, de ABW, aangenomen die per 1 januari 1965 van kracht werd, het kroonjuweel op het werk van toenmalig minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, Marga Klompé. De bijstand moest een ‘afdwingbaar recht’ worden en ‘een bloemetje op tafel hoort erbij’:
Ik hoop dat iedere burger zal beseffen dat hij met opgeheven hoofd een beroep op deze wet kan doen.
Marga Klompé Tweet
De zorg voor de armen werd een taak van de overheid en kwam in handen van de gemeenten die de uitkering verstrekten via de sociale dienst. Dit betekende tevens het einde van het stuwmeer aan liefdadigheidsinstellingen en Armenraden, hetgeen de overzichtelijkheid uiteraard ten goede kwam.
Begin jaren 70 kwam er een landelijke normering in de plaats van de toen kennelijk lokale normering. In 1974 werd de bijstandsnorm in materiële zin gekoppeld aan het netto minimumloon, gevolgd door een opname in de algemene bijstandswet in 1980.
In de jaren 80 sloeg er weer eens een economische crisis toe waardoor de kosten van levensonderhoud veel sneller stegen dan de indexering van de bijstandsuitkering. Het aantal liefdadigheidsinstellingen nam weer flink toe. Het aantal bijstandsgerechtigden nam door de hoge werkloosheid eveneens toe. Men vond ook dat er meer controle moest komen op de bijstandsgerechtigden, de sociaal rechercheur, ook wel tandenborstel-brigadier genoemd, werd flink aan het werk gezet. Het bloemetje op tafel, daar was absoluut geen sprake meer van.
De jaren 90, redelijk logisch
De jaren 90 braken aan. Tot 1 oktober 1994 kende de Abw een vrijlating van inkomsten tot maximaal 15% van de bijstandsnorm. Kennelijk had dit op verschillende groepen verschillende uitwerkingen dus werd het gedecentraliseerd naar de gemeente. Het kwam erop neer dat alle inkomsten verrekend werden en de activeringspremie deed zijn intrede. In de praktijk zal dit toen net zo’n succes zijn geweest als nu; de gemeenten hielden het in eigen zak.
In 1996 werd er een nieuwe centrale vrijlatingsregeling ingevoerd.
Uit de memorie van toelichting Abw 1996:
De nieuwe centrale vrijlating kent de volgende systematiek. Aan de voet worden inkomsten uit kleine deeltijdbanen tot een maximum van f 150,– geheel vrijgelaten. Hiermee wordt een naadloze aansluiting met het armoedebeleid bewerkstelligd. Inkomsten tot het aangegeven bedrag leiden immers volledig tot een verbetering van de inkomenspositie. Neemt het uit arbeid verworven inkomen een meer substantieel karakter aan dan wordt 50% van deze meerinkomsten boven de eerdergenoemde f 150,– vrijgelaten, met dien verstande dat het maximaal vrij te laten bedrag niet meer is dan f 275,– per maand.De genoemde bedragen worden samen met de bijstandsnormen geïndexeerd.
Hartstikke fijn. Lekker simpel ook.
In 1991 werd de bijzondere bijstand ook aan gepakt.
Uit de memorie van toelichting Abw 1996:
Het kabinet heeft besloten de mogelijkheden voor gemeenten voor de verlening van bijzondere bijstand te verruimen. Bij de decentralisatie van de bijzondere bijstand in 1991 zijn de daarmee gemoeide rijksgelden, verhoogd met een extra bedrag van 100 mln, overgeheveld naar het Gemeentefonds. Met de extra middelen werd beoogd gemeenten de mogelijkheid te bieden hun bijzondere bijstandsbeleid te intensiveren. Geconstateerd moet worden dat landelijk gezien de gemeenten in de afgelopen jaren minder hebben besteed aan bijzondere bijstand dan overeenkomt met de gelden die destijds aan het Gemeentefonds zijn toegevoegd. De intensivering is (nog) niet volledig gerealiseerd. De bevoegdheid om bijzondere bijstand ook categoriaal te verstrekken kan worden opgevat als een verdere intensivering van de bijzondere bijstandsverlening, hetgeen als zodanig past binnen de doelstelling van de decentralisatie van de bijzondere bijstand. Om ondermeer na te gaan in welke mate de intensivering tot stand komt, zal de ontwikkeling van de uitgaven en de beleidsoverwegingen die daaraan ten grondslag liggen in het kader van de bijzondere bijstand en de armoedebestrijding worden gemonitored.
De reden hiervan was dat vele voorliggende voorzieningen zoals het ziekenfonds bepaalde dingen niet meer vergoedden terwijl dat voorheen wel zo was. Dat gaf de nodige problemen, veroorzaakt door de rijksoverheid die bepaalde zaken als niet noodzakelijk achtte terwijl ze wel degelijk noodzakelijk zijn, denk daarbij aan brillen en tandartszorg. In ‘Tandeloos! De bijzondere bijstand in een sterfhuisconstructie?’ gaan we hier dieper op in.
Lezende de memorie van toelichting herinrichting van de algemene bijstandswet die in 1996 in moest gaan, lijkt er in die tijd wel een behoorlijke logica te zitten in het te volgen beleid, al werd de roep om het re-integreren van bijstandsgerechtigden langzaam goed hoorbaar. De nadruk werd steeds meer gelegd op de eigen verantwoordelijkheid van de burger en als deze dat liet afweten, waren er sancties mogelijk. https://www.socialezekerheidsstelsel.nl/id/vk11nlg32dzp/memorie_van_toelichting_herinrichting
Ouders aan het werk
In 1996 werden ook de mogelijkheden voor kinderopvang fors uitgebreid. Gemeenten kregen daartoe een extra zak met geld van zo’n 85 miljoen gulden. Met als bedoeling dat met name de alleenstaande bijstandsmoeders uit de bijstand konden komen. Uit de memorie van toelichting:
Het gaat dus om het scheppen van extra plaatsen bovenop het bestaande kinderopvang aanbod waarvan de financiering reeds op andere wijze is gewaarborgd. Hetzij via het eigen budget van gemeenten, hetzij uit door bedrijven gefinancierde plaatsen. Als uit anderen hoofde vergoedingen voor kosten van kinderopvang in welke vorm dan ook kunnen worden verkregen, kan de subsidieregeling kinderopvang in principe slechts kosten vergoeden voor zover zij niet elders voor vergoeding in aanmerking kunnen worden gebracht. Echter, vooral in die gevallen, waar de zojuist uit de Abw uitgestroomde alleenstaande ouder niet veel meer verdient dan het uitkeringsbedrag, is het ongewenst dat dit stukje teniet wordt gedaan door de ouderbijdrage voor kinderopvang die aan de alleenstaande ouder via de nieuwe werkgever in rekening wordt gebracht. Men probeerde het in de jaren 90 best aardig te regelen maar gemeenten leken niet in staat de uitvoering naar behoren te doen. En dat is vandaag de dag niet anders. Deze nieuwe algemene bijstandswet hield stand tot 1 januari 2004 en in de tussenliggende periode werd hij 61 keer gewijzigd.
Werk boven inkomen!
Iedere Nederlander hier te lande wordt geacht zelfstandig in zijn bestaan te kunnen voorzien door middel van arbeid. Als dit niet mogelijk is en er geen andere voorzieningen beschikbaar zijn, heeft de overheid de taak hem te helpen met het zoeken naar werk en, zo lang met werk nog geen zelfstandig bestaan mogelijk is, met inkomensondersteuning. Deze verantwoordelijkheid vormt het sluitstuk van een activerend stelsel van sociale zekerheid. Werk boven inkomen dus. Dat werd de kreet van 2003/2004 waarmee een nieuw tijdperk voor de bijstandsvoorziening werd ingeluid. Toenmalig staatssecretaris van sociale zaken en werkgelegenheid, Mark Rutte, ontwierp de Wet Werk en Bijstand, WWB die al snel de bijnaam Wet Water en Brood kreeg. Werk boven inkomen hield in dat elk werk als passend werd beschouwd dus ook als het veel minder zou betalen dan de baan voor de uitkering of als het werk onder het opleidingsniveau zou zijn. Daar lijkt iets voor te zeggen vanuit het oogpunt van de rijksoverheid maar men heeft daarbij geen rekening gehouden met de bijstandsgerechtigde zelf en de potentiële werkgevers.
Iedereen Doet Mee
Het een en ander leidde tot een actieprogramma Iedereen Doet Mee uit 2008. https://web.archive.org/web/20130830095233/http://docs.szw.nl/pdf/135/2007/135_2007_1_17987.pdf
Het aardige aan dit verhaal is dat men toen dezelfde aannames, plannen en ideeën had als vandaag. Iedere burger moet geactiveerd worden, nog meer inzetten op vrijwilligerswerk en mantelzorg, 80% arbeidsparticipatie in 2016, dat waren enkele doelstellingen. Kennelijk is dit plan opgesteld voordat er een paar banken omvielen in dezelfde periode. Dat kwam goed uit want het actieprogramma Iedereen Doet Mee leek vooral als doel te hebben de arbeidsmarkt om zeep te helpen en een loonmatiging aan de onderkant van de arbeidsmarkt te bewerkstelligen. Het is gelukt. De WWB voorzag in re-integratietrajecten waarbij bijstandsgerechtigden gedwongen konden worden werkzaamheden te verrichten met behoud van uitkering, dus geen pensioenopbouw om maar iets te noemen. Dit kon in ieder geval gedurende twee jaar. Tevens kon er een tegenprestatie verlangd worden van de bijstandsgerechtigde, hetgeen eigenlijk op hetzelfde neer kwam als een re-integratiewerktraject: werken zonder eerlijke beloning. Het mocht niet leiden tot verdringing van betaalde banen, werd er geroepen. Dat is natuurlijk behoorlijk naïef.
Vrijlating
De vrijlating van inkomsten ging ook maar weer eens op de schop. 25% vrijlating van inkomsten uit werk konden gedurende 6 aaneengesloten maanden vrijgelaten worden. Aan die 25% hangt wel een maximum dat jaarlijks geïndexeerd wordt. Om hier maximaal profijt van te trekken moest je toch wel een aardig inkomen hebben. Dan was er een vrijlating voor alleenstaande ouders met kinderen tot 12 jaar, 12,5% en een vrijlating van 15% voor mensen met een arbeidsbeperking. De laatste vrijlating geldt voor onbepaalde tijd.
Fraudewet
Op 1 januari 2013 was de fraudewet een feit. Uitkeringsfraude zou nog strenger bestraft gaan worden en gemeenten moesten een actief handhavingsbeleid gaan voeren. Dat was niet aan dovemansoren gezegd. De Raad van State had overigens de invoer van deze wet ontraden en heeft de regering destijds geadviseerd het woord fraude alleen te gebruiken in de betekenis van bedrog. De regering houdt voor sociale zekerheid echter vast aan de ruimere definitie: een verwijtbare overtreding van de inlichtingenplicht die resulteert in onverschuldigde betaling van de uitkering. Dit betreft het verstrekken van onjuiste en/of onvolledige gegevens, dan wel het verzwijgen of niet (tijdig) verstrekken van, voor de bepaling van het recht op uitkering en de duur en hoogte van de uitkering relevante gegevens, met als gevolg dat een uitkering geheel of ten dele ten onrechte wordt verstrekt. De regering gebruikt het woord fraude om aan te geven hoe ernstig zij het vergrijp vindt en om de strenge aanpak ervan te rechtvaardigen.Het vervelende gevolg hiervan is dat wanneer dit soort zaken voor de bestuursrechter komen, de burger aannemelijk zal moeten maken dat hij niet gefraudeerd heeft. Kort gezegd: de burger is schuldig totdat hij het tegendeel bewezen heeft. In het strafrecht ben je beter af omdat hier het uitgangspunt is dat de verdachte onschuldig is totdat het OM het tegendeel bewezen heeft dan wel aannemelijk heeft gemaakt.
Op 1 januari 2015 werd de Participatiewet van kracht. De WWB maar dan voor een veel grotere doelgroep zoals mensen die geen recht hebben op een uitkering (NUGgers), arbeidsgehandicapten met arbeidsvermogen en de groep beschut werk. De WAjong ging op slot. Enkel bereikbaar voor jongeren zonder arbeidsvermogen en ook op termijn geen zicht op arbeidsvermogen. In de praktijk betekent dat wanneer je nog een beetje denkvermogen hebt en een paar vingers kunt bewegen, je vast wel een uurtje per week kunt werken.
Tevens werd de kostendelersnorm ingevoerd. De gedachte erachter lijkt logisch: je kunt kosten delen als je in een huis woont. Toch is hierbij een denkfout gemaakt, al dan niet bewust; het delen van de kosten blijft slechts beperkt tot het delen van de huur, internetaansluiting en het vast recht op energie. Alle andere kosten gaan omhoog want daarbij gaat het om verbruikskosten. En de zorgverzekering is persoonlijk dus daar valt ook niks in kosten te delen.
Een kleine wijziging in de vrijlatingsregeling: 25% van de inkomsten uit werk maar dat hoeft niet meer in 6 aaneengesloten maanden.
Nu in 2020 probeert de overheid voor de zoveelste keer de arbeidsmarkt te reguleren met de Wet Arbeidsmarkt in Balans, de WAB. Evenals bij de Participatiewet roepen de ervaringsdeskundigen dat dit niet gaat werken. Dat werd ook geroepen over de flexwet van 2015 en de ervaringsdeskundigen en de professionals kregen gelijk. Vermoedelijk zal dat met de WAB ook zo zijn.
THE WORLD AS WE HAVE CREATED IT IS A PROCESS OF OUR THINKING. IT CANNOT BE CHANGED WITHOUT CHANGING OUR THINKING.
A. EINSTEIN
Conclusie
Tot aan 1965 deed men zijn best het goed te doen maar het was niet best geregeld met de armenzorg. Daarna brak een periode aan van een kleine 40 jaar waarin het behoorlijk goed geregeld was maar begon men zich ernstige zorgen maakte over de fraude met de uitkeringen, al zal dat aantal in vergelijk met andere fraudes beslist meevallen. Met name in de jaren 90 had men een visie voor ogen om de zaken beter te regelen zodat iedereen zonder belemmeringen aan het werk zou kunnen. Met de komst van de participatiewet zijn we weer terug in 1854 bij de armenwet. De bijstand is een gunst en alleen als je heel braaf bent, krijg je een uitkering. Ondertussen is de arbeidsmarkt compleet overhoop gehaald waardoor het vinden van een fatsoenlijk betaalde baan een behoorlijk onmogelijke opgave is geworden. Van de kostendelersnorm kan gezegd worden dat hij mede veroorzaker is van de extreme woningnood want met z’n tweeën veel minder inkomen in verhouding met alleenstaand dus ga je niet meer samenwonen. Het aantal daklozen is in zo’n 15 jaar verdubbeld en dat met name bij de groep dakloze jongeren. Jongeren die door hun ouders in de bijstand uit huis gezet worden omdat zodra de kinderen 21 worden ze meetellen voor de kostendelersnorm, ongeacht of ze inkomen hebben of niet. Studeren zonder financiële hulp van de ouders resulteert in een gigantische studieschuld hetgeen niet bepaald een goede start van een bloeiende carrière genoemd kan worden. Om nog maar te zwijgen van de wisselwerking met het toeslagenstelsel.